
Column HersenMagazine:
Als mijn hoofd vol zit, ga ik lopen. De ene keer trek ik een sprint, de andere keer is het tijd voor een wandeling. Met gemak blijf ik langer dan een uur weg. Ik loop. Met geen ander doel dan tot rust komen.
Mijn ouders zijn wandelliefhebbers. Toen ik klein was, wilde ik me hier wel eens tegen verzetten. Ik begreep niet dat verkleumen in de Veluwse bossen hun favoriete bezigheid was. Tot ik op mijn vijftiende voor het eerst last van depressieve gevoelens kreeg. De eerste reactie van mijn moeder was om me mee naar buiten te nemen. Het bos in. De heide op. Even geen drukte om me heen. Hoewel iedere herinnering aan die tijd nog steeds pijn doet, koester ik de aanblik van de paarse struiken en stemt de geur van dennennaalden me op een prettige manier melancholisch.
Van oudsher maken mensen onderscheid tussen lichaam en geest. Ik geloof dat deze twee met elkaar verbonden zijn. Als het niet goed gaat met mijn geest, voel ik spanningen en zwaarte in mijn lijf. Andersom helpt de endorfine, die mijn lichaam tijdens het bewegen aanmaakt, mijn gedachten te relativeren.
In mijn studententijd gaf een psychiater mij het advies om precies datgene te doen wat mijn moeder mij ooit leerde: lopen. Sindsdien loop ik. Iedere dag. De ene keer traag, de andere keer hard.